We lazen weer met z’n allen de cijfers over de leegstand in Limburgse gemeenten en steden. Steden die het cijfermatig goed doen, gingen met de pluimen lopen, de steden met een hoog percentage stonden weer in de hoek. Ieder jaar zorgen enkele naakte cijfers weer voor de nodige hysterie. Toch missen we ook dit jaar de nodige nuance in het hele debat.
Vandaag is er wel degelijk een kentering. Hyperverkaveld Vlaanderen zet sterk in op kernversterkend beleid en verwacht dat grootschalige detailhandelsconcentraties ‘in de rand’ netjes worden ingeplant op ruimtelijk en verkeerstechnisch vlak. Lokale besturen krijgen meer en meer tools aangereikt om toch enige structuur te brengen in de wildgroei van vroeger. Maar op enkele jaren kunnen de stadsvlucht en het gebrek aan ruimtelijke visie in het verleden niet worden rechtgezet.
De leegstandcijfers gaan over de hele gemeente. Veel leegstand ligt ‘verspreid’ en wordt best herbestemd. In handelskernen zijn de leegstaande panden veelal versleten en veel te klein voor huidige winkelnering. Zonder grondige renovatie, samenvoeging, of heropbouw zullen ze nooit meer in aanmerking komen voor succesvolle initiatieven.
Niet elke stadskern moet mini-Brugge zijn
En ja, zoals belangenorganisaties terecht zeggen, we zullen moeten kiezen. We spreken over een toename van de leegstand maar niemand zegt dat er in Limburg op 10 jaar tijd ook voor 427.725 m² handel is bijgekomen. Dat is 10 keer het centrum van Genk.
Last but not least, handelskernen in Limburg zijn, op Hasselt na, run/fun, of zelfs zuivere runcentra. Dit betekent dat klanten vaak komen maar vooral voor de snelle aankoop, naast af en toe ook een langer verblijf. Toch denken we te snel dat onze binnenstad het gezelligste van Vlaanderen moet zijn, een soort mini-Brugge, waar mensen van ‘s morgens tot ‘s avonds flaneren. Dan worden we minder bereikbaar, men gaat paaltjes zetten en klanten moeten plots een ondergrondse parking in om een brood te gaan halen. De klant ‘opvoeden’ heet dat dan. Dat kan gestaag maar niet holderdebolder.
Er wordt dan over de beleving gesproken terwijl niemand goed weet wat dat inhoudt. Zijn dit waterpartijen of mooie terrassen? Moeten er meer clowns in de straten komen? Beachvolley in de zomer en schaatsbaan in de winter?
Wetende dat die klant vele petten op heeft, nu eens komt voor 5 minuten en 3 dagen later voor een verwennamiddagje met echtgenoot, dan weet je ook hoe moeilijk het is om hier een algemeen geldende definitie te geven voor beleving, laat staan om hier gericht beleid op te voeren.
Binnenstad en periferie met gelijke wapens
Ondanks de grilligheid van de klant zijn er voldoende mogelijkheden om het beste van de verschillende werelden met elkaar te verzoenen. En dat proberen steden en gemeenten heus wel. Maar dan moeten we ervoor zorgen dat de binnenstad en de periferie met gelijke wapens kunnen strijden: bereikbaar, voldoende en soms zelfs gratis parking, vergelijkbare huurprijzen, vlotte administratieve procedures, minder erfgoedbeslommeringen. De periferie kan dan uitgroeien toe een cluster voor toonzaaldistributie, food, meubelwinkels, doe-het-zelvers en grootschalige winkels, de binnenstad wordt een bedrijvige kern waar heel wat commerciële en andere functies elkaar kunnen versterken, waar een evenementje of een terrasje kan meegepikt worden en vooral waar de dagelijkse klant ook makkelijk zijn weg vindt. En dan mag er al eens op zaterdag een straat worden afgesloten voor het ‘shoppinguurtje’ maar moet dat ook op een kletsnatte dinsdag in november? Dit vergt keuzes op de lange termijn en veel politieke moed.